Bijzondere spaarpotten
Geschiedenis
Het tientje van Lieftinck
Van het hoofd van prof. mr. Pieter Lieftinck (1902-1989), minister van Financiën in de periode 1945 tot 1952, is in 1949 een spaarpot gemaakt. Anders zou ik er op deze website geen aandacht aan besteden. En om de spaarpot te snappen moet je iets van de achtergrond weten, vind ik. Ik heb dat tientje nooit helemaal begrepen. Ik dacht als kleine jongen vlak na de oorlog: Alle geld moet ingeleverd worden, dat ben je kwijt en iedereen begint met een ‘schone lei’ en een tientje. Het verhaal zit toch wat ingewikkelder in elkaar…….. Overigens kwam de spaarpot pas 4 jaar na het befaamde tientje van Lieftinck op de markt!

De spaarpot van Lieftink: "Elk het zijne".
De Apeldoornse fabrikant Liwa liet in 1949 spaarpotten maken naar het hoofd van Lieftinck. Materiaal: gips, beschilderd. Hoogte 16 cm.
Oplage onbekend. Bron: Rijksstudio en De Schatkist van het Rijk, Belasting & Douane Museum, Rotterdam
De Apeldoornse fabrikant Liwa liet in 1949 spaarpotten maken naar het hoofd van Lieftinck. Materiaal: gips, beschilderd. Hoogte 16 cm.
Oplage onbekend. Bron: Rijksstudio en De Schatkist van het Rijk, Belasting & Douane Museum, Rotterdam
Achtergronden van het tientje van Lieftinck
- In mei 1945 was Nederland feitelijk bankroet: fabrieken leeggehaald, haveninstallaties vernietigd, transportmiddelen gestolen. Bedrijven beschikten niet meer over grondstoffen. De Duitsers met hun Nederlandse handlangers hadden het monetaire systeem ontregeld door de bankbiljettenpers constant te laten draaien. Er was vier keer zoveel geld in omloop als economisch verantwoord was. Een torenhoge inflatie was zonder drastische maatregelen onontkoombaar.
- Een reorganisatie van het geldverkeer was ook om andere reden noodzakelijk: (collaborerende) Nederlanders hadden tijdens de bezettingsjaren via zwarte handel veel geld aan hun landgenoten verdiend. Dit wangedrag zou niet beloond moeten worden. Vandaar Lieftincks uitspraak: “Afgerekend moet worden met alle geld dat tijdens de bezetting op laakbare wijze is verdiend. Aan hen die hun geld op onoorbare wijze hebben verkregen, laat ik niet de minste illusie.”
- Door een financiële ingreep kreeg de overheid als bijkomend voordeel zicht op de vermogenspositie van de Nederlandse bevolking. Aantrekkelijke kennis bij de invoering van een ander belastingstelsel.
- Vermindering van de geldhoeveelheid (tegoeden bij banken en giro) zou door een algemene geldblokkering tot stand kunnen komen. Wat daarbij het publiek het meest aansprak was de aanpak van de zwarthandelaren. In één klap kon dan het te veel aan geld opgeruimd worden en kon er controle komen op de uitgifte van het nieuwe geld.
- Begin juli 1945 werden in één klap alle bankbiljetten van 100 gulden ongeldig verklaard. De biljetten konden ingeleverd worden en als tegoed op een geblokkeerde rekening worden gezet. De verrassing was groot en het effect van deze geldsanering was maximaal.
- In september 1945 volgde de tweede fase van de geldsanering. De mensen mochten maar 300 gulden aan bankbiljetten bezitten. Het resterende geld kwam op een geblokkeerde rekening terecht. Deze 300 gulden moest in de periode van 26 september tot 3 oktober ook ingeleverd worden. Pas vanaf 3 oktober zou nieuw geld worden uitgegeven. In de ‘inleveringsweek’ zou er geen ‘geldig geld’ meer in roulatie zijn: het oude geld kon niet meer worden gebruikt en het nieuwe geld was er nog niet. Toch moesten de mensen die week hun boodschappen kunnen betalen. Lieftinck besloot dat iedereen alvast voor een bedrag van tien gulden (‘Tientje van Lieftinck’) aan oud geld mocht inwisselen tegen tien gulden nieuw geld. Iedere Nederlander moest er van zien rond te komen. Waarschijnlijk nog nooit eerder in de geschiedenis had iedereen in ons land een gelijke koopkracht.
Bron: Postzegelblog.nl/be (Bate Hylkema). De info is ontleend aan de brochure “Afgerekend moet worden met alle geld dat tijdens de bezetting op laakbare wijze is verdiend”, uitgave ‘Werkgroep Lieftinck’ ressorterend onder de stichting ‘Comité Oud Muiderberg’ (oktober 1991).

Cartoon: De brug der zuchten: “Waren we maar aan den overkant" (26 september – 3 oktober 1945). Gepubliceerd in De Groene Amsterdammer, © Leo Jordaan. Bron: Atlas van Stolk Stichting.
Beide artikeltjes zijn van 26 en 27 juli 1949 uit de Apeldoornse Courant. De spaarpotten zijn vervaardigd door de Agentuur en Commissiehandel "Liwa". Let op de fraaie verschrijving: 'verschiedene' ipv 'verscheidene'.
Een tientje? Guldens?
De gulden was vanaf de middeleeuwen tot januari 2002, bij de introductie van de euro, de Nederlandse munteenheid en wettig betaalmiddel. De gulden had een rijke geschiedenis en was een symbool van nationale identiteit en economische stabiliteit. Gedurende vele decennia was de gulden een vertrouwde munteenheid in het dagelijks leven, waarbij prijzen en transacties in guldens werden uitgedrukt. Het biljet (papier geld) van 10 gulden werd een tientje genoemd. De introductie van de euro in 2002 kwam voort uit de behoefte aan economische integratie binnen Europa. Met als doel de handel tussen Europese landen te vergemakkelijken en de economische stabiliteit te bevorderen, werd munt gezien als een belangrijke stap naar eenheid. Door één gemeenschappelijke munteenheid te hebben, werden valuta-omrekeningen en wisselkoersfluctuaties geëlimineerd, wat de handel en economische samenwerking bevorderde.

Meer spaarpotten? Wordt vervolgd....
